Beste Staf,
Oftewel zoals ik je steeds noemde, Beste Stavros,
Veel te snel, veel te jong moeten de Pallietertrappers vandaag verplicht afscheid van u nemen. Van het prille begin in 1981 stond je mee aan de wieg van onze club. Samen met de Jul overtuigde Leo Sterckx (Leon van Sille) u om aan te sluiten. Eerst moest er natuurlijk nog ne veloo gekocht worden. Zonder zou moeilijk gaan.
Van in den beginnen was je iedere zondag trouw op post. Voor het binnengaan in het clublokaal, aanvankelijk bij Bertha, later in De Vaot, iedere keer nog rap een sigaretteke wegblazen en dan rustig een koffietje.
Ik zeg het… RUSTIG, zoals je altijd was. Rustig in je woorden, rustig op de fiets.
Ik leerde je beter en beter kennen toen we begonnen met onze buitenlandse trips. De club werd toen ook een ECHTE club.
Uren fietsten we samen. Bergop lieten we de vliegers van ons wegrijden. Wij offerden onszelf op om achteraan de groep gesloten te houden. We zorgden er onder andere voor dat de volgers Staf en Pauleke niet verloren reden en ook veilig boven geraakten.
Van deze trips zijn mij vele en vele anekdotes bijgebleven.
Zo herinner ik mij de vele ‘gevechten’ onderweg tijdens onze fietstrip in en rond Alpe d’Huez. Bij iedere beklimming (en die waren er daar wel een deel) fietsten we samen met de Ludo - van in den beginne uw vaste slaapcompagnon- en Maurice steevast minuten achter de groep aan. Onderweg hielden we met vieren vaak halt voor ne foto of voor ne granny-koek te verorberen. Eens boven zat de groep soms tot wel 40 minuten onder een boom of op een terras te wachten. Maar, eens de top in zicht, was het voor ons altijd een sprint van jewelste. Klimmen deden we tegen 8 a 9 km per uur, maar sprinten… Da was iets anders, dan haalde we alles uit de kast.
Soms was het wel tegen 14 of zelfs 15 km per uur…
Onderweg naar Rome, je was toen net in brugpensioen (momenteel heet dat zo mooi SWT), moesten we de Alpen over. Tijdens de klimmen van 20 km en meer al de tijd van de wereld om de omgeving te bewonderen, te babbelen maar ook om te hopen dat na de volgende bocht de top in zicht zou zijn. Soms probeerden we mekaar toch onderweg te pijnigen. Hier herinner ik me de klim naar Andermatt. Je reed die hele klim net EEN elektriciteitsplan voor mij uit. Niet meer, niet minder. Hoe hard ik ook riep, hoe ik je ook smeekte om effe in te houden,… Ik ben er zeker van overtuigd dat je mijn hijgen MOET gehoord hebben. Maar niets, noppes, nada… Je keek nog niet achterom.
Aan het terras van het hotel zette je net je voet op de grond, als ik ook mijn laatste trappen gaf. Je bekeek me, grinnikte en heel rustig zei je: “Naa had ik aa nogal ligge e..”
Ik kon geen pap meer zeggen en jij zocht je sigarettendoosje dat je steevast in je achterzak had zitten en blies een rookpluim de lucht in.
Aangekomen in Rome, tijdens de receptie bij de Belgische ambassadeur, was je bijna je halve trouwboek kwijt. De ontvangst, de hapjes, de drank maar zeker de locatie van de residentie was zo mooi dat ons Christianneke de ambassadeur vroeg of er voor haar geen werk was zodat ze kon blijven.
Gingen we naar het buitenland, dan was je altijd van de partij. Zo ook toen we ons eerste trainingskamp inlasten. “Gabicce Mare, here we come”. Onder begeleiding van de caribinieri trokken we met een groep van circa 300 fietsers van alle landen door de streek.
Met al die vele en steile klimmekes was het er lastig om te fietsen. En laat dat nu net iets zijn wat ons niet al te goed lag.
Benevens de klimmen, was er echter ook het rotweer. Wind, regen, hagel tot zelfs smeltende sneeuw. Tijdens het klimmen konden we ons enigszins verwarmen, maar tijdens het dalen was het bibberen van de koude. Het was toen dat je me na aankomst in de garage onder het hotel iets vroeg wat ik nooit ofte nimmer nog vergeet.
Door het bibberen van de kou was je tijdens het dalen bang je valse tanden te verliezen. Je stopte ze dan maar in je achterzak.
Ik kan je verzekeren een paar tanden uit de achterzak van een rennerstrui zoeken, da blijft je bij zalle…
San Sebastian was je laatste grote trip. Was ik volger van dienst, dan nog zochten we mekaar veel op, tijdens de rit in de volgwagen en na de rit op het terras. “De batterie van maane vloo gaa nie lank genug mee,” was je excuus. Die fiets op de camion zetten, was verdorie zwaar, maar ik deed het met plezier. Samen konden we dan onderweg stoppen voor een drankske op een plaatselijk terras. We hoopten dan alle twee dat de groep ons niet zou zien. Anders zouden ze misschien dan ook wel stoppen. Samen overschouwden we de troepen en vertelden mekaar wie er nog goed zat of wie er bijna door zat.
Bij de tussenstop had ieder van ons zijn taak. Jij postte jezelf langs de kant van de weg om de picknickplaats aan de groep kenbaar te maken. Ik deed het manoevreerwerk met de vrachtwagen op de beste plaats te zoeken.
De Jaizkibel wilde en zou je op fietsen. De laatste kilometer was echter zwaar. Die batterie weet je wel. Uitgevallen halverwege de klim.
Je vertelde het me wel met een knipoog zodat ik tot op heden nog niet weet of het waarheid was of gelogen.
Ik zal het nooit te weten komen.
Stavros, bedankt voor de vele uren samen.
Bedankt voor het samen vechten tegen de kilometers, het samen vechten tegen de oplopende wegen, het samen vechten tegen den drank ’s avonds op het terras….
Stavros, het ga je goed hierboven.